De  gele V wijst naar ons huis op een luchtfoto uit april 1959.

 

Toen wij in 1957 op Houckgeeststraat nr. 10 kwamen wonen zag het er stralend uit.

Logisch natuurlijk, alles was nieuw.

De huizen waren wit, de stenen waren wit gepleisterd. De witte pleister is er na een aantal jaren afgezandstraald, waarschijnlijk omdat opnieuw pleisteren te duur was.

De huizen aan de overkant van de straat waren nog in aanbouw en de straat en de trottoirs waren nog niet aangelegd.

Natuurlijk moesten ook de voor- en achtertuintjes nog aangelegd worden, dus voorlopig was het zowel vóór als achter het huis één grote modderpoel.

Ik weet nog dat ik het in ons nieuwe huis heel licht vond.

En ook dat het "vreemd" en "niet thuis" was.

Wij hadden nog geen TUIN, en geen kippen en konijnen, en geen fruitbomen en bovenal: geen OMA.

Dus best wel een beetje shit allemaal.

Ik had wel een mooie grote eigen kamer, aan de voorkant van het huis.

En een grote ingebouwde kast! Op mijn eigen kamer, voor mijn eigen spulletjes!

En een raampje boven de deur van mijn slaapkamer, zodat ik het licht op de overloop en in de gang kon zien.

We hadden een badkamer met een groot rond lavet, zodat ik niet meer in een teiltje of in de gootsteen gewassen hoefde te worden.

 

Dit plaatje heb ik van internet geplukt om te laten zien hoe het lavet bij ons thuis er uit zag.

Precies zo dus.

En ik ben dus niet het kind dat hier zo lekker zit te badderen.

 

De Houckgeeststraat ligt in de nieuwbouwwijk Burghplan in Stratum.

De wijk is nog maar gedeeltelijk klaar als wij er komen wonen.

Er zijn nog geen scholen en geen kerk en nog maar mondjesmaat winkels.

Ook moeten er nog stratenvol woningen worden gebouwd.

Dat er nog geen scholen zijn, vind ik niet zo erg. Ik ben nog niet leerplichtig en ik ben de vervelende kleuterschool in Eersel nog niet vergeten.

Voorlopig kan ik me nog goed vermaken met de buurtkinderen en in de modder van de nog open achtertuinen.

 

Met mijn broertje Ko, gefotografeerd in ons nieuwe huis door een huis-aan-huis fotograaf

 

 

Er wordt volop gebouwd aan een jongens- en een meisjesschool.

Om het mogelijk te maken voor de kinderen, die al in de nieuwe huizen wonen, om nu al in hun eigen wijk naar school te gaan, worden er houten noodbarakken neergezet.

In augustus 1958 mag ik hier naar de eerste klas.

De (nood)school heette toen nog R.K. Gemengde School en was eigenlijk te klein om aan alle schoolkinderen onderdak te bieden.

Maar daar was een slimme oplossing voor bedacht: de jongetjes mochten 's ochtends naar school en de meisjes 's middags.

Zo kon er toch al les gegeven worden in het jaar dat de "echte" scholen gebouwd werden.

Het was leuker dan ik van tevoren gedacht had en ik kon best goed leren, al zeg ik het zelf.

Hieronder zie je mijn rapporten van de eerste klas van juffrouw van Hoorn.

Meneer Weerdenburg was toen hoofd van de gemengde school.

 

 

Ik zit op de 3e rij aan het tussenpad  en kan net boven Elly Popeliers, mijn vriendinnetje, uitkijken.

Helemaal achteraan/rechts zit Marian Aben, ook een vriendinnetje, zij is met haar ouders naar Australië geëmigreerd.

Ik ken niet meer alle klasgenootjes, maar wel: Grietje Eding, Ineke Bauwens, Loni Bogers, Joke Bolder, Tineke vd Donk,

Marion Nollen en José d'Hooghe.

Intussen werd er hard gewerkt aan de 2 stenen scholen en gelijktijdig waren ze ook bezig met de bouw van een nieuwe R.K. kerk: de Pius X.

De kerk was tot nu toe, net zo als de scholen, in een houten barak gehuisvest.

Destijds was het in het katholieke Brabant nog ondenkbaar om op zondag niet naar de kerk te (kunnen) gaan, dus de noodkerk zat iedere zondag tjokvol.

Men zal dus ook wel heel blij geweest zijn toen de nieuwe kerk, met bouwpastoor Raaijmakers, klaar was en in gebruik kon worden genomen.

Dat was in 1960, ongeveer tegelijk met de twee lagere scholen: 

De Beppino Sarto school voor de jongens, hoofd van de school: meneer Weerdenburg

De Margherita school voor de meisjes, hoofd van de school: juffrouw Geers.

 

Pius X kerk

Beppino Sarto jongensschool

Margherita meisjesschool.

 

In mijn herinnering speelden we vroeger na school en in de vakanties altijd buiten, met vriendjes en vriendinnetjes en met buurtgenootjes.

Binnen spelen was er niet bij: moeder had pas gepoetst en de huiskamer moest netjes blijven, de slaapkamer was om te slapen en de keuken was te klein om in te spelen.

Afspreken met een vriendje of vriendinnetje, zoals nu gebruikelijk is, gebeurde vroeger bijna niet: Bij mooi weer speelde je buiten, met de kinderen die op dat moment ook buiten en in de buurt waren, er werd niks vantevoren afgesproken, je zou wel zien wie beschikbaar was.

En bij slecht weer speelde ik binnen, meestal alleen dus, of met mijn kleine broertje, maar het leeftijdsverschil van ruim 4 jaar is best wel veel als je een jaar of 7 bent. 

Toen ik eenmaal zelf kon lezen, was dat verreweg mijn liefste bezigheid, soms tot wanhoop van mijn moeder, die zei: "je verleest heel je verstand!!"

 

 Van onderstaande boeken heb ik, denk ik, de hele serie gelezen. Allemaal uit de bieb.

Hieronder staan wat buitenspelletjes, voor thuis of op het schoolplein, die ik allemaal en vaak gespeeld heb.

 Touwtje springen

Kaatseballen met 2 of 3 ballen

Elastiektwisten

Bokspringen

Hoelahoepen

Stoeprandje butsen

         Pintollen

Hemelbritsen

Knikkeren

 

Ik had ook een step, waarmee ik heel de buurt kon verkennen en iedere maandag moest ik het boodschappenboekje naar de Sterkruidenier in de Moreelselaan brengen, dat deed ik ook op de step. Vaak met mijn kleine broertje Ko vóór op het plenkske.

De kruidenier kwam dan 's avonds de boodschappen uit het boekje bezorgen; wat een goeie service!!

En ik had rolschaatsen! Van die ijzeren, (zie plaatje) die je met een sleutel op maat kon maken en ze dan stevig onder je schoenen vastklemmen.

Ik was een echte rolschaatsexpert (vond ik zelf) en ging vaak rolschaatsen op de speelplaats van de jongensschool, want daar lag lekker glad asfalt.

Ik kon remmen met mijn rolschaatsen en achteruit rijden en rondjes draaien en voetje over.  Het was heerlijk!

Toen ik 7 of 8 werd, kreeg ik een fiets, een blauw met witte Rivella. 

Met dat fietsje mocht ik alleen maar over de stoep in de buurt fietsen en rondjes om de speelwei, die midden in de wijk, vóór de kerk lag.

In de zomer, met mooi weer, gingen we met zijn allen op de fiets naar Eersel, naar oma.

Dan mocht ik zelf fietsen, op mijn eigen fietsje, dat was best hééél ver, maar wel leuk.

Onderweg van huis naar Eersel, of omgekeerd, heb ik een keer de hongerklop gekregen en viel bijna bewusteloos  van de fiets.

Gelukkig had ons moeder altijd koekjes en snoepjes bij zich voor onderweg en ik heb toen een hele rol mariakoekjes alléén op moeten eten om weer enigszins op krachten te komen.

 

 

 

 Op 31 mei 1959 heb ik mijn Eerste H. Communie gedaan.

Dat was destijds nog een groot feest, voor alle katholieke kinderen en hun ouders en opa's en oma's, dus voor bijna iedereen in mijn omgeving.

Ik zeg voor bijna iedereen, omdat in Brabant bijna iedereen katholiek was. 

De familie van mijn vader niet, zij zijn allemaal uit Drenthe afkomstig, waar de meeste mensen protestant zijn en de familie Van Klinken ook.

Opa en oma van Klinken en de meeste van hun kinderen (mijn ooms en tantes) zijn lid van een protestantse geloofsgemeenschap die "Vergadering der Gelovigen" heet.

Mijn vader heeft godsdienstlessen gehad en zich laten dopen voor het katholieke geloof, omdat hij anders niet met mijn moeder, een katholiek meisje, zou kunnen trouwen.

Wij zijn in de familie Van Klinken altijd het buitenbeentje gebleven. Men was wel oprecht aardig tegen ons, maar ergens voelde je toch altijd dat je niet echt één van hun was.

Mijn vaders godsdienstleraar en doopvader was pater Boere. Een heel aardige jonge man, die ik als kind ook eens ontmoet heb.

Vóórdat hij als missionaris naar de Filipijnen ging, kwam hij mijn ouders nog bezoeken.

 

 

Pater Boere is als missionaris naar de Filipijnen gegaan en later is hij uitgetreden uit het priesterambt om met een Filipijnse verpleegster te kunnen trouwen.

 

Oma Verweijen en tante Jet en tante Miet waren speciaal voor de gelegenheid van mijn Eerste Communie al met de eerste bus uit Eersel gekomen, wat best een hele onderneming was, want zij waren het reizen niet gewend.

Zij kwamen niet zo vaak naar ons, wij gingen gelukkig wel bijna iedere week op zondag naar hun.

Vantevoren was ik al met ons moeder naar de stad geweest om een echte communie-outfit te scoren en waren we naar een echte fotograaf (v. Beurden) geweest, die een communiestatieportretje heeft gemaakt.

 

 

Van de dag zelf kan ik me niet veel meer herinneren.

Wel dat we al wekenlang hadden geoefend, op school en in de kerk, om alles op de heuglijke dag soepel te laten verlopen.

Het is tenslotte niet niks om zoveel 6-7 jarigen een hele dag in het gareel te houden.

 

 

Tegenwoordig gaan veel kinderen op vakantie in de zomer, maar in de jaren vijftig en zestig was dat niet vanzelfsprekend. Toch keek ook de Eindhovense jeugd van toen (en ik ook) uit naar de zomervakantie. Wat moest ik met al die vrije tijd van de grote vakantie doen?

 Bij mooi weer kon je natuurlijk buitenspelen. Maar ja, wat als het regende? Om de jeugd van drie tot dertien jaar een leuke zomer te geven, organiseerde de Stichting Vakantiecomité Eindhoven vanaf 1957 "Wonderland" in het Philips Ontspanning Centrum.

Van het POC is niets meer over, de herinneringen aan vier weken per jaar eindeloos speelplezier zijn gebleven!

Als je eenmaal het toegangskaartje (voor een gulden vijftig) in handen had, was de keuze reuze.

 

 

Je kon in de draaimolen, schilderen, figuurzagen, timmeren, in de botsauto’s, in de zandbak spelen, naar het theater of naar de minidierentuin (met o.a. een stinkdier en een rode vos!).

De botsauto’s bleken al snel het meest populair.

Voetballen, sjoelen en puzzelen viel iets minder in de smaak. Dat kon je thuis ook!

Er was een leeszaal, een radio-atelier, een supermarkt en een goudsmederij.

PTT richtte een postkantoor in, er kwam een mini-haven en DAF zorgde voor een autowerkplaats. Kinderen konden spelen met modeltreinen, naaien, in de verkeerstuin rijden op fietsjes of trapauto's, typen op een echte typemachine, moedertje spelen (alleen voor meisjes!), leren autorijden in een simulator en orgel spelen.

Van al dat spelen werd je hongerig.

Iedereen kreeg bonnetjes om iets lekkers te halen.

Daar was je dan erg zuinig op en je dacht goed na over je keuze: een taaipopje, een krentenbol of liever een ijsje?

Een eigen pannenkoek bakken was ook een optie.

En als je er nog eentje wilde, was het weer achter in de rij aansluiten en anderhalf uur wachten.

Het eerste Wonderland trok 60.000 bezoekertjes en was ook in de jaren daarna een groot succes.

Voor veel ouders was het dé manier om hun kroost in de zomervakantie bezig te houden.

Voor kinderen was het fantastisch vermaak.

Toch draaide de gemeente in 1977, jammer genoeg, de subsidiekraan dicht, wat het einde van Wonderland betekende.

 

 

Toen de nieuwe school in gebruik kon worden genomen, dat was denk ik, in 1960, zat ik in de 2de klas bij  juffrouw Hermans.

 

Ik weet trouwens nog de namen van alle juffen die ik op de lagere school gehad heb:

Klas 1 : Juffrouw van Hoorn

Klas 2 : Juffrouw Hermans

Klas 3 : Juffrouw Hermans

Klas 4 : Juffrouw Korz 

Klas 5 : Juffrouw Zuidwijk

En in Klas 6 : Het hoofd van de school Juffrouw Geers.

 

Op school spraken we de juffen aan met: U of juffrouw en de achternaam. Ik weet van niemand de voornaam, want het was destijds not done om de juf met haar voornaam aan te spreken.

Groot voordeel van de nieuwe school was dat we nu op normale tijden naar school mochten. 

We hadden nu net zo'n rooster als op alle andere lagere scholen.

We hadden een mooi groot schoolplein, waar in de pauze gespeeld en geravot kon worden met vriendinnetjes en we waren op normale tijden vrij: doordeweeks meestal om 4 uur en op woensdag en zaterdag om 12 uur, zodat je na school thuis ook nog lekker kon spelen.

Tussen de middag hadden we lunchpauze van 12:00 tot 13:30uur, zodat je thuis kon gaan eten.

Dat was vroeger geen probleem, omdat bijna alle moeders huisvrouw en dus thuis waren.

Volgens mij mocht ik altijd alleen naar school lopen, zonder moeder, en stonden er bij de oversteek van de Petrus Canisiuslaan verkeersbrigadiers. (eerst moeders en later oudere kinderen)

Het verkeer was toen nog lang niet zo druk als nu en bij mijn weten is daar nooit een ongeluk gebeurd met overstekende schoolkinderen.

 

Onderstaande foto is van ongeveer 1963, de verkeersbrigadiers zijn klasgenootjes van mij uit de 6de klas.

Miki Awater, Hannie van Strepen, Cora Evers, Nicolien?

 

Op de lagere school was ik een rustig meisje, beetje verlegen ook. 

Meestal speelde ik met hetzelfde groepje meisjes op het schoolplein en ook na schooltijd.

Mijn vriendinnetjes waren Marian Aben, Beppie Lakwijk, en Elly Popeliers en dit groepje werd dan aangevuld net zo als het uitkwam of zoals het voor een spelletje nodig was.

Na school speelde ik ook vaak met Marian Hansen en Rina v.d.Velden. Zij waren wel 1 jaar jonger dan ik, maar zij woonden vlakbij en dat was wel makkelijk als je nog even voor het eten naar buiten mocht en wilde knikkeren of stoeprandje butsen.

Rina v.d. Velden was enig kind, had geen broertjes of zusjes, en zij mocht van haar ouders wel vriendinnetjes mee naar huis nemen. 

Dat was extra leuk, omdat zij als eerste in de buurt televisie hadden en daar mocht ik iedere woensdagmiddag naar het kinderprogramma komen kijken.

Ik weet het nog goed: Dappere Dodo en de vliegende Knorrepot, reuze spannend.

En de Verrekijker, heel interessant en leerzaam.

 

 

Buiten spelen deed ik ook heel graag met Beppie Lakwijk. 

Zij was het middelste kind in een groot gezin met 9 kinderen en woonde aan de Moreelselaan. 

Daar stonden grote huizen met 2 bovenverdiepingen speciaal voor de grote gezinnen. 

De vader van Beppie was overleden toen wij in de 1ste of 2de klas zaten en sindsdien had de moeder alleen de zorg voor haar grote gezin. Ze werd wel geholpen door de oudste kinderen, maar het lijkt me toch vreselijk zwaar, temeer daar zij ook een baan moest nemen om de kost te verdienen voor haar grote gezin.

Beppie had één broer, die iets ouder was als zij en één broertje iets jonger en met zijn vieren speelden we vaak cowboy en indiaantje op het braakliggend landje vóór hun huis.

Op een dag mocht ik de hele middag na school en ook nog een stuk van de avond bij hun blijven en ik mocht ook mee eten, omdat mijn moeder met mijn broertje naar het ziekenhuis moest.

Ons Ko was namelijk van de schommel gevallen, die ons pap voor ons in de opening van de schuurdeur had gehangen, en had zijn arm gebroken. 

Ik vond het niet erg dat ik bij Beppie thuis moest blijven, want het was daar héél gezellig met zo veel kinderen en alles mocht, want er was vaak geen moeder om iets te verbieden, alleen een grote zus.

Nou ja, ik vond het ook wel een klein beetje zielig voor mijn kleine broertje. Hij mocht eigenlijk nog niet alleen op de schommel, maar ging toch vaak stiekem met zijn buik op het plankje liggen, voetjes los en dan een klein beetje schommelen, totdat hij er die dag voorover afkukelde.

Papa kwam me bij Beppie thuis ophalen, toen hij van zijn werk kwam.

Mama en Ko kwamen een uurtje later en ik was wel opgelucht dat mijn broertje al weer kon lachen en vond zijn gipsarmpje ook wel heel interessant.

 

 

Ergens in de 60-er jaren heeft ons pap een auto gekocht: een tweedehands volkswagen kever, met een klein achterruitje, een ovaaltje, en uitklaprichtingaanwijzerarmpjes. 

We waren met zijn allen helemaal verliefd op ons kevertje.

Ik denk dat toen mijn voorliefde voor bijzondere, anders dan andere autootjes is ontstaan.

Later, toen ik allang getrouwd was, hebben Arno en ik tot drie keer toe een Lelijke Eend ofwel een Citroen 2CV gekocht, ook al zo'n schattig eigenwijs buitenbeentje.

 

"Ons" kevertje, alleen de onze was niet zwart maar blauw.

 

Er ging een nieuwe wereld voor ons open.

Opeens konden we overal naartoe!

Dagjes uit, familiebezoek, de Efteling, zee en strand, Giethoorn, Valkenburg, alles was bereikbaar!

We zijn zelfs een keer ècht op vakantie geweest: een week in pension in Oisterwijk.

Heel fijn was dat, lekker in de bossen, langs de vennen, wandelen of fietsen op geleende fietsen.

Een lunchpakketje mee, door de pensionhoudster klaargemaakt en 's avonds aanschuiven voor de eveneens door haar gekookte warme maaltijd.

Het pension bestond uit 2 tiny houses in de achtertuin van de pensioneigenaar.

Toen wij er op vakantie waren, was het andere huisje niet bezet en werden we misschien wel extra in de watten gelegd. 

We kregen bijvoorbeeld eigengemaakte jam en vruchtensap en verse eitjes van de eigen kippen.

Bijna net zo fijn als vroeger bij oma.

 

 

Mijn moeder had twee getrouwde zussen, die al jong weduwe zijn geworden.

Ome Piet, de man van Tante Ans, is in 1961 gestorven.

Hun kinderen Catrijn en Dirk waren toen nog maar 11 en 10 jaar.

Ome Mattie, de man van tante Jo, is in 1962 gestorven.

Hun kinderen Annemie, Allet en Kees waren toen nog maar 13, 11 en 9 jaar.

Wat een ellende was dat.

Oma, die heel haar leven voor anderen klaar heeft gestaan en gezorgd, kon nu niet meer de zorg bieden, die ze wilde: ze was zelf te oud en broos en bovendien te klein behuisd.

Mijn ouders hebben dat toen op zich genomen.

Mijn ouders hebben in 1961 maandenlang een overspannen tante Ans in huis gehad, terwijl Catrijn en Dirk op kostschool zaten. Ons Ko sliep toen bij mij op de kamer, want tante Ans had zijn kamertje gekregen.

In 1962 zijn we vaak naar Hilvarenbeek geweest om tante Jo te steunen.

En in 1963 is, tot ons grote verdriet, ons allerliefste omaatje toch nog onverwacht gestorven.

Vooral mijn moeder heeft daar heel veel verdriet van gehad.

💕💕💕💕💕

Enkele jaren hebben we wekenlang in de zomervakanties enkele of alle neefjes en nichtjes te logeren gehad, soms lagen er wel 5 losse matrassen verspreid over de 2 kinderkamers bij ons. 

In die zomervakanties hadden we een groot gezin! maar niet het bijbehorende grote gezinnen huis.

Het was ook wel gezellig hoor en het was ook heel fijn dat ons pap toen al een auto had.

Ik herinner me dat we een paar keer met zijn TIENEN in het kevertje naar de Efteling zijn geweest.

We vertrokken in Eindhoven met zijn zessen, waaronder 4 kinderen, dus dat is nog om te doen.

In Hilvarenbeek haalden we tante Jo en haar kinderen op en toen met zijn tienen naar de Efteling.

Een deel van het tiental staat op onderstaande foto.

 

 

In de laatste week van de zomervakantie of in een weekend aan het eind van de zomer gingen we altijd naar tante Jo in Hilvarenbeek.

Tante Jo gebruikte in haar keuken nog een fornuis, dat op hout gestookt moest worden.

Om het vuurtje aan te maken, moest ze eerst droge dennedôllekes laten branden en dan pas konden er grotere houtblokken op.

Nou, en die dennedôllekes gingen wij mee helpen rapen.

Met zijn 8-en gingen we naar de bossen rondom Hilvarenbeek, boterhammen en drinken mee en raapten vele jutezakken vol, zodat tante Jo een heel jaar lang kon stoken.

Gelukkig had ons pap toen al ons kevertje, zodat hij tussendoor volle zakken naar de Loostraat kon brengen. Maar ik weet ook nog, dat we het eerste jaar op (geleende) fietsen zijn gegaan.

Je kunt je wel voorstellen, dat vooral wij kinderen, er 's avonds uitzagen als een Turk, als we de hele dag in het bos gespold hadden.

Tante Jo had ook nog geen douche en geen warm water.

's Avonds werd er genoeg water warm gemaakt op het fornuis om 2 keer een grote teil te vullen en konden wij kinderen na elkaar "in bad".

We moesten wel met 2 of 3 in hetzelfde water, de minst vieze mocht eerst, daarna werd het pas verschoond voor de volgende viespeukjes.

Waar en wanneer de volwassenen zich wasten? Ik zou het niet weten, waarschijnlijk pas 's avonds, als de kinderen allang in bed lagen.

 

 

Toen ik een jaar of 10 was ben ik ook nog een blauwe maandag bij scouting geweest, bij de gidsen.

Niet lang genoeg om een uniform te krijgen, maar ik vond de groepsmiddagen in het gemeenschapshuis wel heel leuk. 

Ik herinner me, dat de groepsleiding een keer Peter Koelewijn en zijn Rockets had uitgenodigd om voor ons gidsengroepje op te treden.

Peter Koelewijn was toen nog een beginnend artiest, die bovendien vlakbij woonde, aan de Heezerweg, waar zijn ouders een vishandel hadden.

Hij heeft opgetreden, wat we allemaal heel vet vonden.🤩😎😁.

In de zomer gingen de gidsen op kamp.

Op zondag zouden we ook op kamp zijn en dan zouden we met de hele groep naar de kerk gaan.

De leiding wilde graag dat we voor de kerkdienst een rok of jurk zouden dragen in plaats van een lange broek, maar ons mam vond dat onzin en wilde geen rok meegeven:

Dat is allemaal maar extra was!!!

De leiding is nog komen praten in een poging om ons mam milder te stemmen, maar helaas.

Ik had uiteindelijk van de leiding zonder rok mee op kamp gemogen, maar ik voelde me toen al zo'n buitenbeentje en wilde helemaal niet meer mee.

Dat was het einde van mijn scouting-avontuur.

 

 

Vroeger moesten alle kinderen ieder jaar of om het andere jaar naar de GGD, naar de schoolarts, voor een algemeen lichamelijk onderzoek.

Ogen en oren werden bijvoorbeeld gecontroleerd en of je goed gemiddeld groeide en of je gewicht bij je lengte paste.

Ik vond het altijd maar een heel gedoe, vooral omdat ik had gehoord, dat je naar een oogarts gestuurd werd als je niet alle plaatjes op de kaart bij de schoolarts kon benoemen en dat je dan waarschijnlijk een bril zou krijgen!! En dat wilde ik niet!!

Maar ik dacht slim te zijn en ik stond van tamelijk dichtbij de kaart bij de schoolarts uit mijn hoofd te leren, terwijl ons moeder een lijstje in aan het vullen was over doorgemaakte ziektes, eetgewoonten en dergelijke. Als ik dan aan de beurt was om mijn visus te laten controleren wist ik bijna alle plaatjes die aangewezen werden goed te benoemen.

Daarmee heb ik het brilletje 2 jaar uit kunnen stellen. Achteraf niet echt slim, want ik kon op school bijna niks zien op het schoolbord en toen ik op mijn 11de toch een bril kreeg, zag ik wat ik al die tijd gemist had en ging er letterlijk een wereld voor mij open.

 

 

 

 

 

 

Met mijn eerste brilletje

De leeskaart bij de oogarts

Een jeugdtrauma heb ik opgelopen in 1963: Schoolzwemmen in het Sportfondsenbad!!!!

Of eigenlijk is het levenslang een trauma gebleven.

 

 

Ik had om te beginnen al schrik van water, want een of twee jaar hiervoor was ik door een stel baldadige jongens in het Efteling-zwembad gegooid, waar ik alleen maar langsliep om aan de overkant een ijsje te gaan kopen.

Ik was daarvoor nog nooit in een zwembad geweest, laat staan dat ik kon zwemmen, maar ik kon toch op wonderbaarlijke wijze op eigen kracht uit het water komen.

Schoolzwemmen ging in het begin redelijk: met een band om, dobberen in het ondiepe.

Maar na een poosje vond men blijkbaar dat dat lang genoeg geduurd had en werd het tijd voor het serieuzere werk: Vanaf de akelig hoge rand in het 1.40 meter bad springen.

IK DURFDE DAT ECHT NIET!

De badmeester heeft mij er toen ingegooid en met de haak !! er uit gevist.

 

 

Later moest ik letterlijk overgeven als ik maar aan schoolzwemmen dacht en daarom schreef mijn moeder sindsdien vaak briefjes, dat ik ziek was en dat ik niet mee hoefde te zwemmen. 

Zwemmen is nooit mijn hobby geworden. 

Ik heb het later wel een beetje onder de knie gekregen, met de hulp van mijn vader en door het zelf te proberen in een rustig zwembad, maar de angst om met mijn hoofd onder water te gaan en niet te kunnen ademen, is altijd gebleven.

Als ik het enigszins kan vermijden, zal ik ook niet vlak langs een rivier of kanaal rijden: wat een nachtmerrie moet dat zijn, als je er door een ongeval in rijdt!

 

Trauma nummer 2

 

Over het algemeen heb ik een fijne onbezorgde jeugd gehad, maar ik moet toch nog één ander trauma vermelden: DE SCHOOLTANDARTS, Bibber, bibber.

Vreselijk vond ik het als de schooltandartsbus weer bij het schoolplein stond en ik hoopte altijd vurig, dat de tandarts me deze keer zou vergeten op te roepen.

Maar nee hoor, elke keer was ik de pineut en elke keer moesten er tanden of kiezen geboord worden en gaatjes gevuld.

Hoe goed ik ook poetste, het kon nooit voorkomen dat ik weer eens gemarteld werd.

 

 

De schooltandarts-ellende heeft er voor gezorgd, dat ik mijn hele leven angst voor de tandarts heb gehouden; tot op de dag van vandaag ga ik alleen maar als het echt niet anders kan, omdat ik kiespijn heb of omdat er een stukje tand is afgebroken, of omdat er een vulling uit is gevallen.

Gelukkig heb ik blijkbaar een sterk gebit, want ik heb nog steeds mijn eigen tanden, weliswaar gehavend en niet meer compleet, maar toch.

 

Twee zesde klassen in 1964. Ik sta helemaal links, achterste rij.

 

Op de lagere school heb ik altijd goed kunnen leren.

In de zesde klas werd nog geen Cito-toets afgenomen, de eerste Cito-toets is van 1966.

Destijds gaf alleen de klassejuf advies over een eventuele vervolgopleiding en als ik gewild had, had ik volgens juffrouw Geers naar de MMS gekund.

Maar ik wilde niet, want niemand van mijn klasgenootjes ging naar de MMS en wat nog erger was:

Ik had gehoord dat je op de MMS weer schoolzwemmen zou krijgen!!

Achteraf gezien is het wel erg, dat de angst voor zwemmen zoveel voor mij bepaald heeft, maar in 1964 vond ik het heel fijn dat ik van mijn ouders voor de MULO mocht kiezen.

En blijmoedig ging ik na de zomervakantie naar de H.Hart MULO in de Geraniumstraat, een nieuw avontuur tegemoet.